De eerste keer | Column wijkvrijwilliger Trudeke Sillevis Smitt
Het voelt een beetje als vroeger, als je mee moest naar een onbekende tante: ik ga vandaag voor het eerst naar Giti. ‘s Ochtends in bed lees ik nog snel de tips die VluchtelingenWerk mij als splinternieuwe wijkvrijwilliger heeft meegegeven. Vraag niet meteen naar het vluchtverhaal: tuurlijk. Vergeet niet te glimlachen – dat komt goed. Vermijd de vraag ‘heb je me begrepen?’ Huh? Dat heeft te maken met de schaamtecultuur, staat erbij. Ah, ik snap het, maar ingewikkeld lijkt het me wel.
Wat zal ik aantrekken? Ik kies een spijkerbroek, een bloesje en laarzen – ik hoef me niet netter voor te doen dan ik ben, toch? Het stoere leren jasje trek ik op het laatste moment toch maar weer uit.
Giti woont ‘buiten de ring’, zoals dat in Amsterdamse termen heet. Twintig minuten fietsen volgens Google Maps – dat past mooi in mijn voornemen om meer te bewegen. Als ik na dertig minuten licht bezweet aankom, weet ik dat dat beweegplan geen overbodige luxe is. Al met al ben ik ruim een kwartier te laat, maar dat vind ik stiekem wel grappig. In de instructie stond dat je gerust mocht uitleggen dat Nederlandse mensen heel punctueel zijn.
Giti heeft niets van een vreemde tante. Al is ze tien jaar ouder dan ik, ze lijkt bijna een leeftijdgenoot. Ze draagt een broek. Haar huis is Westers ingericht, veel Ikea, met een Oosters kleed op de vloer. Ze wil graag Nederlands leren, maar dat is lastig, vertelt haar zoon Arash. Hij spreekt goed Nederlands en blijft erbij om ons op gang te helpen. Giti volgt een cursus, maar de leraar praat zo snel. Werken uit een boek gaat beter. Ze laat het me zien, invuloefeningen en keurige Hollandse zinnetjes, met hier en daar een aantekening in het Farsi. Op je 63e een nieuwe taal leren, met een totaal ander schrift…
‘We gaan veel kletsen,’ zeg ik. Maar wat is dat in het Farsi? Het duurt even voordat Arash en zijn moeder daar uit zijn. ‘In Iran zeggen we roddelen,’ zegt Arash. ‘Want dat is wat vrouwen doen als ze bij elkaar langs gaan.’
Ik spreek mijn bewondering uit voor alle bezigheden die Giti al heeft, terwijl ze pas een half jaar geleden een huis heeft gekregen. Ze gaat naar school, ze past veel op bij haar dochter, ze gaat bij vrienden op bezoek. Een keer per week doet ze boodschappen – dat lijkt me slim, want ze heeft vast geen ruim budget. Hoe vaker je in een winkel komt, hoe meer je uitgeeft, weet ik uit tijden van krapte.
Giti vertelt: ‘Mijn hobby is naar park gaan: speeltuin… kijken naar baby’s… kinderen spelen…’ Ik knik begrijpend, maar de zoon zegt: ‘Dat is geen hobby, toch? Hoe zeg je dat?’ ‘Ik ga graag naar het park,’ suggereer ik. De zoon zegt: ‘Dat is een belangrijke zin, mama, die kun je veel gebruiken. Ik doe graag dit, ik doe graag dat.’ Terwijl ik nog een pistachenootje pel, zegt Giti het allemaal na.
We spreken af dat ik volgende week om dezelfde tijd terug zal komen. Bij het afscheid zegt Giti dat ik wel een dochter lijk. Ik begin te lachen, want zo jong zie ik er echt niet uit! Een schaduw van onzekerheid trekt over haar gezicht. Ik schrik – denkt ze dat ik haar belachelijk maak? Bedoelde ze misschien dat het vertrouwd voelt? Onhandig zeg ik dat ik het ook heel gezellig vond. Maar volgens haar zoon bedoelde ze toch dat ik er jong uitzie. Dat vind ik ook van haar, zeg ik dan snel.
Er jong uitzien – is dat voor alle vrouwen ter wereld een compliment?
Trudeke Sillevis Smitt
Om privacy-redenen zijn de namen van Giti en Arash gefingeerd.