Foodies | Column wijkvrijwilliger Trudeke Sillevis Smitt
'Nee, dank, ik lunch niet mee', antwoord ik de eerste paar keer. Het is toch onzin dat Giti voor mij kookt? Ik ben er om haar leven makkelijker te maken, niet om haar werk te bezorgen en op kosten te jagen. En ik ben al vanaf tien uur bij haar – het wordt me ook een beetje te lang. Dus zeg ik: 'Nee, nee, echt niet, ik lunch thuis, mijn zoon rekent op mij.'
Maar ja.
Ze begint me tussendoor kleine hapjes aan te bieden. Weet ik wel dat pompoen heel goed is tegen verkoudheid? Gewoon koken met een beetje zout. Wil ik deze gevulde aubergine niet even proeven? Ja, die is inderdaad heel lekker, Giti, en wat zitten er voor kruiden in dat heerlijke gehakt-bladerdeegbroodje? En o, is dát nou jujube?
Ik ben zo’n verderfelijke cultuurrelativist die liever bulgur eet dan huzarensalade. Liever roti kip dan boerenkool met worst. Mijn nieuwsgierigheid naar buitenlandse keukens is oneindig. Nou, oneindig… In Samburu, Kenia, wonen mensen die een moord doen voor een bordje geitenogen en een beker koeienbloed. Als ik dat ooit aangeboden krijg, dan heb ik plots wel zeven zonen die op mij rekenen, die zullen omkomen van de honger als ik niet ogenblikkelijk naar huis ga.
Maar Giti bereidt geen geitenogen met koeienbloed. Ze vult paprika’s met gekruide rijst en groente. Ze bakt goudgele koekjes van aardappel en ei. Ze maakt pittige gehaktballetjes met een frisse yoghurt-mintsaus.
Dus op een zekere dag ga ik voor de bijl. 'Blijf je eten?' 'Nou, Giti, graag toch maar, ja.'
We gaan aan de rijke Iraanse tafel, twee foodies in een keurig huisje in Amsterdam Nieuw-West. Voor het eten sluit Giti haar ogen en bidt: 'Dank u wel voor het mooie weer, voor het eten, en voor mijn vriendin.'
Volgende keer neem ik iets lekkers mee.
Om privacy-redenen is de naam van Giti gefingeerd.